top of page
Anker 1

 

De herdersfluit

Eens ging ik langs het lage riet,

Dat ruischen kan en anders niet,

Toen, langs mijn pad, een herder kwam,

Die een van deze halmen nam,

En dien besnoeide en besneed,

En maakte tot zijn dienst gereed.

Door dit gekorven rietje, dat

Als dood hij in zijn handen had,

Dien stemmeloozen stengel, zond

Hij straks den adem van zijn mond,

En als hij blies, zoo zong het riet,

En als hij zweeg, verstomde ’t lied:

De zoete, pas ontwaakte stem

Bestond en leefde slechts door hem.

 

Zoo gaf ik gaarne wensch en wil

In ’s Heeren hand en hield mij stil.

Zoo dan, als door een rieten fluit,

Bij zwijgend eigen stemgeluid

Gods adem door mij henenblies,

Hoe groote winst bij kleen verlies!

 

Anchor 1

Overgave

 

Ik geef mij geheel aan U over,

Mijn leven, mijn toekomst, mijn lot.

Met rustig blijmoedig geloven,

O Jezus, mijn Heiland en God!

 

Ik denk niet, ik vraag, redeneer niet,

Omdat ik het toch niet versta;

Ik voel dat Uw oog op mij neerziet,

Mij volgende waarheen ik ga.

 

Ik voel dat de Heer’ aan mijn zij gaat

Met vriend’lijk vertroostend gezicht,

En als Zijne liefde mij bijstaat,

Dan valt ook het moeilijkste licht.

 

Ik denk aan die velen die treuren,

Aan pijn en aan misdaad en kwaad,

Dat de Almacht ziet gebeuren,

En dat Hij gebeuren laat,

 

En ik weet dat dat slechte niet slecht is,

Maar ’s Heeren wijs beleid,

En het schijnbare onrecht recht is,

Dat naar Gods einddoel leidt!

 

Soms scheen het geloof niets te wezen

Dan dwaasheid en hoop zonder grond;

Maar wat was een wereld als deze,

Zo ze slechts om zichzelve bestond?

 

Indien die vreze wáár waar’,

Die wereld zonder God

Bleef even onverklaarbaar:

Een doelloze gril van het lot!

 

Dit antwoord heb ik gevonden,

Toen ik vroeg naar het doel van het kwaad:

‘De mens kan niet doorgronden

Wat enkel God verstaat.’

 

Dus geef ik mij, Heer’, aan U over,

Ik vraag en ik twijfel niet meer,

Slechts blindelings wil ik geloven

In Jezus, mijn Heiland en Heer’.

 

En ik voel dat de Heer’ aan mijn zij gaat,

En ik zie Zijn vertroostend gezicht,

En als Zijne liefde mij bijstaat,

Dan wordt ook het duisterste licht.

 

Bron: Verzen, Jacqueline van der Waals (1868-1922),

onder het pseudoniem Una Ex Vocibus

© 2016 by Ruth Pieterman (RuthInterpres)
 

bottom of page