top of page
Anker 1

 

Willem Bilderdijk (1756-1831)

Onderstaand gedicht komt voor in de Bijbelverklaring van Dächsel bij de geschiedenis van de genezing van de achtendertigjarige zieke bij het badwater van Behesda. Het stukje van Spurgeon dat erboven staat, past er heel goed bij:

‘Evenals vele anderen wachtte de zieke man totdat er een wonder zou geschieden, een teken zou worden gegeven. Treurig staarde hij op het badwater, maar geen engel kwam, ten minste niet voor hem; en toch, menend dat dit zijn enige kans was, bleef hij wachten, niet wetend dat er Eén in zijn nabijheid was Wiens woord hem in een oogwenk kon genezen. Velen verkeren in hetzelfde geval: zij wachten op een buitengewone aandoening, een merkwaardige indruk, een hemels gezicht; zij wachten tevergeefs. Gesteld dat in enkele gevallen buitengewone tekens gezien worden, deze zijn evenwel zeldzaam en niemand heeft het recht ze voor zichzelf te verwachten; vooral nemand die zijn machteloosheid gevoelt om van de beroering van het water gebruik te maken, zelfs al had die plaats. Het is een treurige gedachte dat tienduizenden ook nu wachten bij het gebruik van middelen, instellingen, geloften, voornemens, en reeds onheugelijke tijden gewacht hebben, doch tevergeefs, geheel tevergeefs. Ondertussen vergeten deze arme zielen de aanwezige Zaligmaker, Die hen toeroept op Hem te zien en behouden te worden. Hij zou hen terstond kunnen genezen, maar zij willen liever wachten op een engel en een wonder. Op Hem te vertrouwen is de zekere weg tot elke zegen, en Hij is het meest onvoorwaardelijke vertrouwen waard. Maar het ongeloof maakt dat men de koude voorhoven van Bethesda boven Zijn van liefde brandende borst verkiest.’

Reeds daalt met een omwolkt gezicht

1. Reeds daalt met een omwolkt gezicht

de zon vroegtijdig neder,

en later toont haar zwakker licht

zich aan de hemel weder.

Het schoon seizoen is heengesneld,

en reeds wordt op het dorre veld

de ruwe storm vernomen.

Het laatste bloempje neigt ter aard

en d’ adem van de herfst ontblaârt

de schaduwrijkste bomen.

 

2. U, Die ons steeds ten Vader zijt,

U blijven wij verwachten,

al nadert ’s levens wintertijd,

al slijten onze krachten.

Ook in die herfst des levens zal

ons hart, bij smart of ongeval,

niet vrucht’loos op U bouwen.

Gij blijft de ouderdom ten staf,

Gij blijft tot aan, tot over ’t graf

in Christus ons vertrouwen.

 

Anchor 1

Wat [een] dicht opeengepreste drom

1. Wat [een] dicht opeengepreste drom,

Die aan Bethesda’s waterkom

In wonderbaar dooreengemengel

Met luist’rend oor en star gezicht

In stille hoop te wachten ligt

Naar ’t vleugelkleppen van die engel,

Die aan d’ opgeroerde vloed

De kracht van heling schenken moet!

 

2. Gaat, haast u, kranken, plompt uw leên

In deze wel van zaligheên,

Bij dat weldadig stroombewegen!

Geen ogenblik, of ’t hulpgetij'

Is voor die achterbleef, voorbij

En ’t dode nat verliest die zegen.

Grijpt d’ aangeboden redding aan

En dringt om and’ren voor te gaan!

 

3. Ach, deez’, die onbeweeg’lijk lag,

Heeft door geheel de bange dag

De stond gezien dier stroomberoering,

Doch, ondanks elke boezemzucht,

Zijn opgevatte hoop ontvlucht,

Met altijd bitt’rer zielsvervoering!

De kracht van heling zien ontstaan,

Doch telkens weer teniet zien gaan.

 

4. Helaas, de droeve had geen kracht,

Geen vriendenhulp, hem toegebracht

Om in die badvont af te dalen! –

Een ander kwam hem telkens voor

En stelde steeds zijn hoop teloor; –

Tot JEZUS’ oog hem mocht bestralen,

Die (daar Hij ’t spraak’loos zuchtje hoort)

Hem heelde met één enkel woord.

 

5. Had ieder van die kranke hoop,

Die hier om ’t wasbad zat of kroop,

Die Arts, die Heiland mogen kennen,

Hoe had men z’ allen als om strijd,

In zulk een wonderkracht verblijd,

Naar Hem alleen om heil zien rennen,

En van Zijn Godd’lijk’ oppermacht

(Geen eng’len meer) hun lot verwacht[en]!

 

11. Nog slaat G’, o Heiland, in genâ

Ons met dezelfde liefde gâ

Als toen Ge ’t woord hebt uitgesproken

Dat lijd’ren hun herstelling bracht.

Nog heeft Uw NAAM dezelfde KRACHT

Waar ’t sterkste juk door wordt verbroken.

O, zij die liefd’ en macht getoogd,

[= laat die liefd’ en macht betuigd/betoond worden]

En red – Gij, Die ’t alleen vermoogt!

 

1824. Naar ’t Engels van Bernard Barton,

voor de vuist gevolgd.

 

Uit: Nasprokkeling, door Mr. Willem Bilderdijk

6. Maar nee, gewoonte, voorbeeld, leer

Drukt’ alle zielsverheffing neer,

En doet ze op ’t zichtb’re slechts vertrouwen.

Zij hopen slechts van d’ engel baat;

Van ’t vocht waardoor zijn vleugel waadt;

Van ’t geen z’ óf tasten óf aanschouwen;

Schoon groter Helper om hen treedt,

Die ’t eng’lendom zijn God beleed.

 

7. Bethesda’s kom verloor haar kracht.

Geen engel meer, geen hemelmacht

Die z’ aan haar plas scheen mee te delen,

Daalt af in ’t altijd sluim’rend vocht.

Maar Hij Die aard’ en hemel wrocht,

Is machtig alle leed te helen.

Hij, d’ Almacht zelv’, is t’ aller stond

De Heilbron voor ons aller wond.

 

8. Die waskom was wat godsdienst is

In schone vormgestaltenis,

Maar zonder ’t innerlijke leven.

Zij die, van hemelgeest bezield,

Nooit langer helingskracht behield

Dan haar zijn adem door blijft zweven!

Maar zo lang levenswaat’ren schenkt

Aan die zij uit haar boezem drenkt.

  

9. Doch menig[een] die deez’ waarheid weet

En ’t nietig kent van ’t ledig kleed,

Doch met de lamme hulpeloze

In ’t aanzien van het bad verstijfd,

Aan ’s waters boorden roerloos blijft,

Van ’t slijk en oeverzand bekrozen [vervuild];

En dag aan dag, en jaar aan jaar,

Vervloten ziet in ’t zielsgevaar!

 

10. Zijn oor ontwaart het vlerkgesuis,

Zijn oog verneemt het stroomgebruis;

Het uur, het tijdstip, is verschenen,

Dat kranken hun genezing biedt:

Maar ach, dat helingsuur vervliet;

Ja, zelfs de hoop, de lust, vliegt henen,

En zwakgelovig, krank van wil,

En macht- en werk’loos ligt men stil.

bottom of page