
Ernst Heinrich Gebhardt (1832-1899
Ernst Heinrich Gebhardt (1832-1899) was een Duitse methodistenprediker, lieddichter/vertaler en zanger. Hij werd in Ludwigsburg geboren, waar hij ook overleed. Daar bezocht hij de Latijnse school en het piëtistische pedagogische instituut Salon. Hij koos het beroep van apotheker. Echter, in 1851 vertrok hij met familieleden naar Chili, waar hij als kolonist op een farm dicht bij Valdivia werkte. Op de terugreis naar Duitsland in 1855 dreigde een schipbreuk in de buurt van Kaap Hoorn. Deze gebeurtenis schudde hem wakker. Tijdens een eredienst van de methodistengemeente in Ludwigsburg, waarheen hij zijn moeder vergezelde, kwam geestelijk bij hem de grote ommekeer. In 1859 schreef hij zich in bij het methodistische predikersseminarium in Bremen. Het was zijn bedoeling om naar Chili terug te keren als zendeling onder de Duitse kolonisten, maar hij bleef toch in zijn vaderland.
Hij en zijn vrouw Christiane kregen negen kinderen. Als prediker was hij werkzaam in Duitsland en Zwitserland, telkens enkele jaren op één plaats. Voor zijn huiselijke bijeenkomsten en evangelisatiearbeid had hij een klein draagbaar harmonium, dat nu nog bij zijn achterkleindochter in Bietigheim staat. Hij had een goed getrainde stem, die tussen hoge bariton en heldentenor lag. Hij wordt als dé zanger van de Duitstalige heiligingsbeweging beschouwd en was voor Duitsland wat o.a. C.S. Adama van Scheltema en Meier Salomon Bromet voor Nederland waren. Hij dichtte zelf liederen, maar vertaalde ook veel liederen uit het Engels. Door hem werd Abstinent opgericht, een voorloper van het Blauwe Kruis (een christelijke organisatie voor hulp bij alcoholverslaving en preventie).
Mein Volk, das in vergangnen Tagen
1. Mein Volk, das in vergangnen Tagen
des Herren Banner fröhlich schwang;
dazu, von hohem Geist getragen,
so himmlisch schöne Lieder sang,
wo ist denn deiner Väter Glauben,
ihr feste Burg, ihr Waff und Wehr?
Du ließt dein höchstes Gut dir rauben
von einem ganzen Höllenheer!
2. Mein Volk, das in verflossnen Zeiten
mit einer heiligen Geduld,
verfolgt, erträgt die schwersten Leiden,
gestützt auf Gottes Vaterhuld,
kaum sahn wir dich dem Leid entrinnen,
so warfst du dich zum Herrscher auf,
um schnell am Faden fortzuspinnen,
wo Rom verlor den blutgen Lauf!
3. Mein Volk, das einstens protestierte
voll Kühnheit wider Trug und Wahn,
dass schnell dein Geist, der lang verirrte,
betrat der Wahrheit lichte Bahn.
Ist jener Kampf denn schon beendet,
im Geist besiegt der Lügner Rott?
Weh dir, du hast dein Herz gewendet,
bekämpfst das Licht nun selbst mit Spott!
4. Mein Volk, erwach aus deinem Schlummer
und kehr zu deinem Herrn zurück,
sonst trifft dich endlich schwerer Kummer,
verscherz doch nicht dein eignes Glück!
Folg deiner Väter treuem Mahnen,
noch hast du hierzu Gnadenfrist.
O schar dich eilends zu den Fahnen
des Siegesfürsten Jesus Christ!
1. Mijn volk, dat in verleden dagen
vrolijk de banier des Heeren liet wapperen,
en daarbij, door een verheven geest gedragen,
zo hemels schone liederen zong –
waar is toch het geloof van uw vaderen,
uw vaste burcht, uw wapen en verweer?
U liet zich uw hoogste goed ontroven
door een heel leger uit de hel!
2. Mijn volk, dat in vervlogen tijden
vervolgd, met een heilig geduld
het zwaarste lijden verdroeg,
steunend op Gods vaderlijke gunst –
we zagen u nauwelijks het leed ontkomen
of u wierp zich op als heerser,
om gauw de draad op te pakken
waar Rome zijn bloedige loop verloor!
3. Mijn volk, dat eens vol moed protesteerde
tegen bedrog en waangedachten,
mag uw geest, die lang verdwaalde, snel
de heldere loopbaan der waarheid betreden –
is die strijd dan al voorbij,
de leugenaarsbende in de Geest verslagen?
Wee u! U hebt uw hart omgewend
en bestrijdt nu zelf het licht met spot!
4. Mijn volk, ontwaak uit uw sluimer
en keer tot uw Heere terug,
anders treft u uiteindelijk zwaar verdriet;
verspeel toch niet uw eigen geluk!
Volg uwer vaderen trouwe vermaningen op;
nog hebt u hiertoe genadetijd gekregen.
O, schaar u spoedig onder de vaandels
van de zegevierende Vorst Jezus Christus!
