
1. Diep, diep, aan Uwe voeten,
o Jezus, buig ik neer,
en voel den troost, den zoeten,
dat Gij mij aanneemt, Heer’!
Ja, bij het hout des kruises,
Rust ’t harte, moe en mat.
Het dierbaar bloed van Jezus,
dat is mijn roem en schat.
2. Vast, vast, in Uwe armen,
klem mij, Uw hulp’loos kind;
gehuld in Uw erbarmen,
ik veil’ge toevlucht vind.
De moeden, zwaarbelaad’nen,
de kranken met hun pijn,
geboog’nen slaat Gij gade,
en wilt hun Helper zijn.
3. Stil, stil zijn in Uw handen
wil ik, Immanuël;
dan slaakt Gij al mijn banden,
maakt alle dingen wel.
Dan kunt Gij uit mij maken
een vat, Uw Naam ter eer,
opdat ik moge blaken
van teed’re liefde, Heer’!
4. Dicht, dicht, Heer’, aan Uw harte,
daar vindt mijn ziel haar lust;
in stormen en in smarten
ben ’k daar alleen gerust.
Heer’, wil mij dieper gronden
in U, de Heilsfontein.
Aan U als rank verbonden,
Zal ’k eeuwig d’ Uwe zijn.