top of page
Anker 1

Alexandre Rodolphe Vinet (1799-1847)

Alexandre Vinet behoorde tot de mannen van het geestelijke Réveil (herleving) in Zwitserland, dat verbonden was met het Réveil in o.a. het Verenigd Koninkrijk en Nederland (bekende Nederlandse namen zijn bijv. Groen van Prinsterer en Willem de Clercq, en de bekeerde Joden Abraham Capadoce en Isaac da Costa).

 

Alexandre Vinet en zijn vrouw Sophie kregen twee kinderen. De oudste was een dochter, de jongste een zoon.

Hun zoon werd op 5-jarige leeftijd doof en kreeg enkele jaren later een nog ernstiger kwaal.

Hun dochter stierf op 17-jarige leeftijd. Onderstaand lied heeft Vinet op 8 juli 1838 geschreven, drie maanden na het verlies van zijn dochter.

 

In een liedbundel van de Waldenzen staat het lied onder het kopje ‘Verdriet en troost; vertrouwen en onderwerping’ in de onderverdeling ‘Heiligmaking in het leven van een christen’.

De eerste regels in het Frans zijn:

Pourquoi reprendre,

O Père tendre,

Les biens dont tu m’as couronné?

Pourquoi reprendre, o Père tendre

1. Waarom neemt Gij,

O tedere Vader,

De goede dingen weg waarmee Gij mij gekroond hebt?

Dat wat Gij

Als offerande terugvraagt –

Waarom hebt Gij mij dat eerst gegeven?

Spreek, Heere!

Spreek, Heere!

Uw werken zijn zo groot,

En mijn blik is zo beperkt!

 

2. De gezondheid verwelkt,

Het hart verstijft,

Elk uur verdwijnt weer een geluk;

En wind, hagel of regen

Laat het blad en de vrucht

Van mijn leven op de grond vallen;

Mijn oog wordt dof,

Mijn oog wordt dof,

Mijn licht is uitgedoofd;

Ziedaar de duisternis, de kou, de nacht!

 

3. Onder de schaduw

Van een donker dak

Groeide een nederig kind op tot een liefdevolle meid;

Met een glimlach

Zag ik mijn morgenrood

In haar ondergaande zon lichten.

Maar Gij hebt haar weggenomen

Maar Gij hebt haar weggenomen,

En Gij alleen kunt ons zeggen

Wat ons kind geworden is!

 

4. Waarom neemt Gij,

O tedere Vader,

De goede dingen weg waarmee Gij mij gekroond hebt?

Dat wat Gij

Als offerande terugvraagt –

Waarom hebt Gij mij dat eerst gegeven?

Spreek, Heere!

Spreek, Heere!

Uw werken zijn zo groot,

En mijn blik is zo beperkt!

 

5. Uw stem verheft zich

En dringt als een zwaard

Door in mijn hart;

En mijn eigen ziel

Spreekt en verklaart

Het ware geheim van Uw gestrengheid:

Mij, Heere,

Mij, Heere,

Eist Uw liefde voor zich op,

Wanneer Gij mij mijn geluk ontneemt.

6. Steeds wanneer

Uw hand zaait,

Of oogst wat zij geplant heeft,

Wanneer zij rijk maakt,

Wanneer zij arm maakt,

Is dat de hand van de liefde,

Die mij wekt,

Die mij wekt

Met het geluid van Uw rechtvaardigheid,

Wanneer ik inslaap op Uw goedertierenheid.

 

7. God van mijn blijdschap,

Richt mijn weg

Naar de hof van Eden of naar de woestijn!

Want als ik U liefheb,

Mijn hoogste Goed,

Schaadt mij niets en baat mij alles!

Voor Uw kind,

Voor Uw kind

Wordt alles – zelfs in de woestijn –

Alles bloeiend, fris en groen.

 

8. Het heilige Voorbeeld

Van elke gelovige,

Jezus, is gestorven; Hij moest sterven.

Sterven, dat is geboren worden;

Dat is zich van dag tot dag

Met een nieuw bestaan kleden;

Gelukkige dood,

Gelukkige dood,

Die mij verenigt met mijn Meester;

Dood van het kwaad, u wil ik ondergaan!

 

9. Aan de kennis,

Aan de voorzichtigheid,

Die geen wortel in U hebben,

Aan al het leven

Dat U verloochent,

Wil ik sterven, o Goddelijke Koning!

En tevoorschijn komen,

En tevoorschijn komen

Uit mijn heilige zielsworsteling,

Levend en jong door het geloof.

 

10. O, mijn Vader, spaar mij niet

Om mij getrouw

En teder te maken;

Laat onder Uw vlam

Zuiver goud

Aan de onedele massa onttrokken worden;

Laat onder Uw beitel,

Laat onder Uw beitel,

Goddelijke Beeldhouwer van de ziel,

Mijn geluk aan diggelen vallen!

 

11. U mag terugnemen,

O tedere Vader,

De goede dingen waarmee Gij mij gekroond hebt.

Dat wat Gij

Als offerande terugvraagt –

Ik weet waarom Gij mij dat eerst gegeven hebt;

En het geheim,

En het geheim

Van Uw zo grote werken

Ontvouwt zich voor mijn beperkte geest.

bottom of page