
Dr. Maarten Luther (1483-1546)
Luther baseerde dit lied op een Latijnse hymne, Jesus Christus nostra salus. Hij zette erboven: ‘Het lied van St. Johannes Hus verbeterd.’ Luther en anderen in de Reformatietijd dachten dat het door Johannes Hus (geboren 1369; verbrand 1415) geschreven was. Volgens recenter onderzoek werd de tekst in de late 14e eeuw geschreven door Jan van Jenštejn, aartsbisschop van Praag.
Met uitzondering van het eerste vers wijkt Luther helemaal af van de Latijnse hymne, die gaat over de aanwezigheid van Christus in het Avondmaal. Een manuscript uit 1410 bevat de vroegste nog bestaande versie. De eerste acht verzen vormen een acrostichon met de naam JOHANNES. Mogelijk bestond de eerste versie uit die acht verzen en werden de twee laatste verzen en het refrein later toegevoegd. Qua inhoud is het lied vergelijkbaar met het 13e-eeuwse Lauda Sion Salvatorem. De Latijnse hymne werd gezongen en verspreid door de hussietische Boheemse Broeders.
Jesus Christus, unser Heiland
1. Jesus Christus, unser Heiland,
Der von uns den Zorn Gottes wandt;
Durch das bitter Leiden sein
Half er aus der Hölle Pein.
2. Daß wir nimmer des vergessen,
Gab er uns sein Leib zu essen,
Verborgen im Brot so klein,
Und zu trinken sein Blut im Wein.
3. Wer sich zum Tisch will machen,
Der hab wohl acht auf sein Sachen;
Wer unwürdig hiezu geht,
Für das Leben den Tod empfäh’t.
4. Du sollst Gott den Vater preisen,
Daß er dich so wohl wollt speisen,
Und für deine Missetat
In den Tod sein’n Sohn geben hat.
5. Du sollst glauben und nicht wanken,
Daß ein Speise sei der Kranken,
Den’n ihr Herz von Sünden schwer
Und für Angst ist betrübet sehr.
6. Solch groß Gnad und Barmherzigkeit
Sucht ein Herz in großer Arbeit;
Ist dir wohl, so bleib davon,
Daß du nicht kriegest bösen Lohn.
7. Er spricht selber: Kommt ihr Armen,
Laßt mich über euch erbarmen;
Kein Arzt ist dem Starken not,
Sein Kunst wird an ihm gar ein Spott.
8. Hätt’st du dir was konnt erwerben,
Was durft dann ich für dich sterben?
Dieser Tisch auch dir nicht gilt,
So du selber dir helfen willst.
9. Glaubst du das von Herzen Grunde
Und bekennest mit dem Munde,
So bist du recht wohl geschickt,
Und die Speise dein Seel erquickt.
10. Die Frucht soll auch nicht ausbleiben:
Deinen Nächsten sollst du lieben,
Daß er dein genießen kann,
Wie dein Gott hat an dir getan.
1. Jezus Christus, onze Heiland,
Wendt Gods toorn van ons af;
Door Zijn bitter leiden
Hielp Hij uit de hellepijn.
2. Opdat wij dit nooit vergeten,
Gaf Hij ons Zijn lichaam te eten,
Verborgen in het brood zo klein,
En Zijn bloed te drinken in wijn.
3. Wie naar de tafel wil komen,
Moet goed achtnemen op zijn zaken;
Wie onwaardig hier toegaat,
Ontvangt voor het leven de dood.
4. U moet God de Vader prijzen
Omdat Hij u zo goed wil spijzen,
En voor uw misdaad
Zijn Zoon in de dood gegeven heeft.
5. U moet geloven en niet twijfelen
Dat dit een spijze is voor de zieken,
Voor hen wier hart door zonden bezwaard
En door angst zeer benauwd is.
6. Zo’n grote genade en barmhartigheid
Zoekt een hart in grote arbeid;
Gaat het goed met u, blijf er dan vanaf,
Opdat u niet het loon van de bozen krijgt.
7. Hij spreekt Zelf: Komt, gij armen,
Laat Mij Mij over u ontfermen;
Wie sterk is, heeft geen arts nodig,
In dat geval zou zijn kundigheid tot spot zijn.
8. Had u voor uzelf iets kunnen verwerven,
Waarom moest dan Ik voor u sterven?
Deze dis geldt ook u niet,
Als u uzelf helpen wilt.
9. Gelooft u dat uit de grond van uw hart
En bekent u het met de mond,
Dan bent u recht welgeschikt,
En verkwikt de spijze uw ziel.
10. De vrucht zal dan ook niet uitblijven:
Uw naaste zult u liefhebben,
Opdat hij u genieten kan,
Zoals uw God aan u heeft gedaan.